Publicaties

Trends in organische stof : resultaten van het Bedrijven Netwerk Bodemmetingen

Vervuurt, Wieke; Hanegraaf, Marjoleine; Olijve, Albert Jan

Samenvatting

Bodem organische stof is een belangrijke indicator van de bodemvruchtbaarheid, en staat zowel in de belangstelling bij boeren als in de beleids- en wetenschappelijke wereld. In de afgelopen decennia zijn diverse studies uitgevoerd naar de ontwikkeling in het bodem organische stof gehalte, zowel op landelijk als op regionaal niveau. Over de ontwikkeling van het bodem organisch stof gehalte bestaan tegenstrijdige inzichten, onder andere als gevolg van schaalniveau, landgebruikstype en/of bodemtype. Een duidelijke verklaring voor de ontwikkeling van het bodem organisch stof gehalte en gesignaleerde regionale verschillen ontbreekt vooralsnog. Dit rapport is een verkennende analyse van verklarende factoren met betrekking tot de ontwikkeling van de bodem organische stof, op basis van een gedetailleerde historische teeltregistratie en meetgegevens van 32 percelen van 16 akkerbouwbedrijven op minerale gronden verspreid door heel Nederland. De ontwikkelingen in het bodem organisch stof gehalte zijn bekeken in het licht van ontwikkelingen in mogelijk verklarende factoren. Kernvraag was of er aanleiding is voor het opstellen van regionale referentiewaarden voor (de opbouw van) bodem organische stof. Om deze vraag te beantwoorden zijn de resultaten van de perceelgerichte analyse gebruikt voor een verkenning op regionaal schaalniveau. Uit de literatuur zijn factoren geselecteerd die mogelijk een effect hebben op het bodem organisch stof gehalte, te weten management factoren (aanvoer van organische stof, intensiteit van de bodembewerking en het bouwplan), klimaat factoren (neerslag en temperatuur), en bodem factoren (pH, het organische stof percentage en lutum). Op basis van de historische teeltregistratie (2010-2019) zijn organische stofbalansen opgesteld (jaarbasis en cumulatief). Ook zijn de gegevens gebruikt voor modelberekeningen met het ROTHC model over de langere termijn. Uit het gemiddelde bodem organisch stof gehalte op de klei- en lössgronden kon geen toe- of afname worden opgemaakt in de periode 2010-2019. Daarentegen nam het bodem organisch stof gehalte van de dekzand- en dalgronden in bijna alle percelen af. De organische stof balans van de percelen in de periode 2010-2019 was gemiddelde genomen negatief. Dit lag niet aan een verminderde totale EOS-aanvoer, want de aanvoer van effectief organische stof nam in de periode 2010-2019 over het algemeen juist toe. In 2019 waren de organische stof balansen in vrijwel alle percelen zelfs positief. Voorts bleek uit de cumulatieve balansen dat met deze benadering schommelingen in de EOS-aanvoer kunnen worden opgevangen waarmee een beter beeld wordt verkregen van de trend in de tijd. Aanvullend inzicht werd verkregen met het ROTHC-model over een periode van 100 jaar. Voor 26 van de 32 percelen werd een dalende trend geschat. Hierbij bleek onder meer het belang van kleine maar consequente veranderingen in temperatuur en/of EOS-aanvoer. Wat betreft de ontwikkeling in de geselecteerde verklarende factoren bleek voor de weersgegevens dat het de afgelopen 10 jaar warmer is geworden en dat het neerslagoverschot is afgenomen, en dat de verandering in de klimaataspecten per regio kan verschillen. De intensiteit van de bodembewerkingen nam af in de periode 2010-2019; er werd voornamelijk minder vaak geploegd. In de zuurgraad en in de verhouding koolstof / lutum was de ontwikkeling niet eenduidig. Veranderingen met een positief effect op de opbouw van organische stof werden afgewisseld met veranderingen met een negatief effect. Om het perspectief van een regionale indeling voor trends in organische stof te verkennen zijn de BNWpercelen in 7 gebieden ingedeeld. Met behulp van CBS- en KNMI data zijn de belangrijkste factoren uit de gedetailleerde analyse (beschikbaarheid van mest, aandeel graan in het gebied en het weer) in beeld gebracht. Het bleek dat de BNW-bedrijven op deze punten over het algemeen een goede afspiegeling vormden van de regio’s. Daarom kon worden aangenomen dat de inzichten uit de organische stofbalansen van de BNW-percelen mogen worden doorgetrokken naar de betrokken regio. Hieruit bleek dat uiteindelijk in vrijwel alle gebieden een gemiddeld gehalte zal resteren van ca. 2,5% organische stof, met uitzondering van het Zuidwestelijk kleigebied, waar de hoge EOS-aanvoer voor een stijgende trend zorgt. Uit deze verkennende studie blijkt dat naast bodemindicatoren ook indicatoren voor management (EOSaanvoer en BVI) en het weer (temperatuur en neerslag) regionaal kunnen verschillen. Voor het afleiden van regionale referentiewaarden wordt aanbevolen om gebruik te maken van een statistisch verantwoorde steekproef van percelen/bedrijven per regio, in combinatie met regionale scenarioanalyses met het ROTHC-model.