bosinventarisatie

Nederlandse Bosinventarisatie

In opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voert Wageningen Environmental Research samen met partners de Nederlandse Bosinventarisatie uit. Het doel van de Nederlandse Bosinventarisatie (NBI) is om een beeld te krijgen van de huidige toestand van het Nederlandse bos en van de ontwikkelingen sinds de vorige inventarisatie.

De NBI richt zich voornamelijk op de biomassa- en (hout)productie-aspecten van het bos. De geschiedenis van de NBI gaat terug tot 1938, toen de eerste inventarisatie begon. Sindsdien zijn er zeven inventarisatierondes uitgevoerd. De meetresultaten van NBI zijn van belang voor de Nederlandse overheid om aan internationale rapportageverplichtingen te voldoen, over onder andere koolstofvastlegging (ook wel bekend als het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties) en verschillende internationale enquêtes zoals de Forest Resource Assessment (FRA) van de FAO en Forest Europe (voorheen MCPFE). Deze enquêtes resulteren in overzichtsrapporten zoals de Global Forest Resource Assessment 2020 en State of Europe’s Forests 2020. Daarnaast levert het onderzoek informatie voor geïnteresseerde Nederlandse partijen uit de bos- en natuursector. Vanwege deze wettelijke verplichtingen maakt de NBI onderdeel uit van de WOT Natuur & Milieu.

De NBI wordt, sinds de start van de NBI-7 in 2017, in een cyclus van 5 jaar uitgevoerd. In 2022 is de NBI-7 afgerond, het rapport is hier te downloaden. De database met de ruwe meetgegevens is te downloaden op de website van Stichting Probos. De NBI-8 is meteen daarna van start gegaan en loopt tot 2026. Voor de bepaling van de ruim 3500 reguliere steekproefpunten in de NBI-8 is gebruik gemaakt van de LULUCF en LGN kaart. Daarnaast worden er ca. 120 extra steekproefpunten uitgezet in bossen met habitattypes die slecht vertegenwoordigd zijn in de reguliere inventarisatie. Op deze punten wordt ook een vegetatieopname uitgevoerd. Samen met informatie uit de reguliere inventarisatie wordt hiermee gerapporteerd naar de Habitatrichtlijn rapportage in 2025. Op de gehele set steekproefpunten wordt éénmalig tijdens de NBI-8 een bodemprofielbeschrijving gemaakt door een veldbodemkundige.

Publicaties

Methode bosinventarisatie

Een bosinventarisatie kan op verschillende manieren uitgevoerd worden, afhankelijk van de doelen, de vereiste nauwkeurigheid, het beschikbare budget en specifieke terreinomstandigheden. Een gebruikelijke methode is het in kaart brengen van het bos via bestaande (topografische) kaarten of via remote sensing/luchtfoto interpretatie, het uitzetten van steekproefpunten (systematisch, random, of gestratificeerd naar bijvoorbeeld bostype), bezoeken en opmeten van de steekproefpunten, en het verwerken van de gegevens.

De methode toegepast in NBI7 is waar mogelijk hetzelfde als in het Meetnet Functievervulling (2001 – 2005, ook wel de vijfde bosinventarisatie) en de NBI6, om de onderlinge vergelijkbaarheid (ontwikkeling in de tijd) te garanderen.

Voorafgaand aan de NBI7 heeft een werkgroep een inventarisatie onder verschillende organisaties binnen de Nederlandse bos- en houtsector gehouden om wensen voor de NBI7 in kaart te brengen. De wensen zijn beoordeeld op haalbaarheid. De werkgroep heeft een aantal van deze wensen betrokken in een advies aan het ministerie van Economische Zaken over de opzet voor de NBI7. Nieuw in de NBI7 is bijvoorbeeld dat er geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen tijdelijke en permanente steekproefcirkels. Alle meetpunten zijn nu permanent, wat betekent dat van elke boom in de steekproefcirkels de positie wordt ingemeten zodat deze bij de volgende inventarisatie terug gevonden kan worden. Hierdoor is het mogelijk betere bepalingen te kunnen doen van de bijgroei van het bos, maar ook van de oogst en sterfte die er heeft plaatsgevonden.

De Veldinstructie Zevende Nederlandse Bosinventarisatie geeft de beschrijving van het veldwerk van de NBI7. Hiermee kan ook worden gekeken welke variabelen en welke klassen daarbij worden opgenomen. Deze kan daarom ook worden gebruikt als ondersteuning bij het gebruik van de database die in 2021 beschikbaar komt.

Bossenkaart

Voor de bosinventarisaties wordt gebruik gemaakt van de serie landgebruikskaarten die ten grondslag liggen aan de rapportages voor het VN-Klimaatverdrag en de landgebruikssector van het Kyoto Protocol (Land Use, Land Use Change and Forestry, kortweg LULUCF). De LULUCF-kaart is een afgeleide van de Basiskaart Natuur (BKN), die weer afgeleid is van de topografische kaart. De BKN is een zogenaamd ‘rasterbestand’: het oppervlak in Nederland is opgedeeld in vierkanten van 25x25 meter. Per vierkant (‘cel’) wordt een vorm van landgebruik toegekend. In overeenstemming met de gebruikte bosdefinitie (zie hieronder) wordt onderscheid gemaakt tussen bos groter en kleiner dan 0.5 ha. Bos groter dan 0.5 ha wordt bepaald uit de BKN door te selecteren op clusters van minimaal 8 aaneengesloten cellen met bos. Voor de NBI7 is gebruikt gemaakt van de BKN 2017. Het totale bosoppervlak volgens deze kaart is 364,830 ha, maar dit is waarschijnlijk een onderschatting doordat kap- en verjongingsvlaktes vaak als heide op de onderliggende topografische kaart aangegeven staan.

Definitie Bosterrein

De steekproefpunten moeten het Nederlandse bos beschrijven en liggen dus alleen in ‘bosterrein’. De definitie van ‘bosterrein’ die NBI6 gebruikt is de categorie ’bos’ in de LULUCF bossenkaart (zie Wageningen Environmental Research (Alterra) rapport 1916) en is afgeleid van de FAO definitie van bos:

Land with tree crown cover (or equivalent stocking level) of more than 10 percent and area of more than 0,5 ha. The trees should be able to reach a minimum height of 5 m at maturity in situ. May consist either of closed forest formations where trees of various storeys and undergrowth cover a high proportion of the ground; or of open forest formations with a continuous vegetation cover in which tree crown cover exceeds 10 percent.

Young natural stands and all plantations established for forestry purposes which have yet to reach a crown density of 10 percent or tree height of 5 m are included under forest, as are areas normally forming part of the forest area which are temporarily unstocked as a result of human intervention or natural causes but which are expected to revert to forest.

  • Includes: Forest nurseries and seed orchards that constitute an integral part of the forest; forest roads, cleared tracts, firebreaks and other small open areas within the forest; forest in national parks, nature reserves and other protected areas such as those of special environmental, scientific, historical, cultural or spiritual interest; windbreaks and shelterbelts of trees with an area of more than 0,5 ha and a width of more than 20 m. Rubberwood plantations and cork oak stands are included.
  • Excludes: land predominantly used for agricultural practices

Selectie steekproefpunten

Voor de bosinventarisaties wordt gewerkt met een steekproefsgewijze bemonstering met een dichtheid van 1 punt per 100 ha. In het MFV is een landsdekkend raster met potentiële steekproefpunten gecreëerd, waarbij in hokken van een vierkante kilometer een willekeurig punt aangewezen is. Voor NBI7 is weer dezelfde set potentiële steekproefpunten gebruikt. Dit raster is over de LULUCF 2017-kaart gelegd, waarna alle punten die in LULUCF bos liggen geselecteerd zijn. Doordat de LULUCF kaart uitgaat van vierkante cellen (25X25 m) met 1 categorie landgebruik zijn bosgrenzen op deze kaart enigszins onnauwkeurig. Een klein deel van een ‘bos’-cel kan toch een ander landgebruik hebben, en omgekeerd kan een ‘niet-bos’ cel toch een klein deel bos bevatten. Via een aparte procedure zijn daarom alle potentiële steekproefpunten die vlakbij een bosgrens liggen (binnen of buiten het bos) geselecteerd en ter controle beoordeeld op luchtfoto’s. Voor de analyse van oorzaken van ontbossing is een deel van de plekken waar ontbossing geconstateerd was nagekeken op luchtfoto’s. Potentiële steekproefpunten die in polygonen vielen waar de ontbossing als onterecht was geclassificeerd zijn alsnog toegevoegd aan de set te bezoeken steekproefpunten in NBI7.

Op basis van de LULUCF 2017-kaart zijn 3604 punten geselecteerd voor een veldbezoek. Alle eigenaren van deze punten worden gevraagd toestemming te geven voor de inventarisatie.

In de NBI6 waren op basis van de BKN2009 3547 punten geselecteerd voor veldbezoek, waarvan 154 punten in het veld niet (meer) bleken te voldoen aan de bosdefinitie. Van de 3393 punten in bos zijn uiteindelijk 3190 opgenomen. Voor 87 punten hadden de eigenaren geen toestemming gegeven voor opname en nog eens 116 punten waren om uiteenlopende redenen niet bereikbaar. In totaal zijn destijds 1235 punten voor de tweede keer opgenomen (permanente punten). Daarnaast zijn toen 553 punten ingericht als nieuw permanent punt. In de NBI7 worden al deze punten in principe opnieuw opgenomen als permanente punten, tenzij tijdens het veldbezoek blijkt dat het bos niet meer voldoet aan de bosdefinitie. Met ingang van NBI7 worden alle overige punten ook ingericht als permanente punten.

Opname steekproefpunten

zesde nederlandse bosinventarisatie.png

In het MFV en de NBI6 zijn 2 soorten steekproefpunten gebruikt, namelijk permanente en tijdelijke. Van de tijdelijke steekproefpunten is de exacte locatie niet vastgelegd, en worden de coördinaten van de individuele bomen niet opgenomen. Permanente plots zijn zodanig beschreven dat ze (over het algemeen) in het veld exact teruggevonden kunnen worden. Het doel van de permanente punten is om de ontwikkeling van individuele bomen in de tijd te kunnen volgen (groei, oogst, vertering). In NBI6 zijn 1235 permanente steekproefpunten terug gevonden en opnieuw opgemeten. In de NBI7 worden alle steekproefpunten permanent gemaakt. Ook worden zoveel mogelijk punten van een magneetspoeltje voorzien, zodat het punt altijd teruggevonden kan worden. De magneetspoeltjes worden alleen ingegraven als de boseigenaar daar toestemming voor geeft.

Van elk steekproefpunt wordt een aantal algemene kenmerken opgenomen (bodem, strooiseldikte, hoofdboomsoort van de opstand, ontwikkelingsfase, gelijkjarig/ongelijkjarig, enz.). Vervolgens wordt een steekproefcirkel uitgezet, waarbij de straal afhankelijk is van het aantal bomen per ha. De stelregel is dat er minstens 20 bomen binnen de cirkel moeten staan, met een maximum straal van 20 meter. Alle bomen binnen de cirkel worden gemeten (diameter op borsthoogte, soort, stamkwaliteit). Een aantal bomen wordt uitgebreider gemeten, bijvoorbeeld de hoogte, en er wordt een visuele schatting van de stamkwaliteit gemaakt. Bij de permanente steekproefpunten moet voor elke boom uit de vorige inventarisatie aangegeven worden wat er mee gebeurd is (nieuwe opname van diameter, of melding van kap, dood of verdwenen). De werkwijze bij de inventarisatie en een toelichting op alle variabelen die in het veld worden opgenomen, zijn beschreven in de Veldinstructie Zevende Nederlandse Bosinventarisatie.

Verwerking gegevens

Na een kwaliteitscheck worden de veldgegevens gebruikt voor schattingen van een aantal kenmerken van het Nederlandse bos. Voor deze schattingen zijn de NBI6 metingen op alle steekproefpunten gebruikt, zowel de permanente als de tijdelijke. Dit zijn bijvoorbeeld schattingen van boomvolume op basis van diameter en hoogtemetingen, diameterklasse verdelingen, boomsoortverdelingen enzovoorts. Daarnaast zijn de gegevens uit de permanente plots gebruikt om nieuwe bijgroei- en oogstfuncties te ontwikkelen. Met behulp van deze functies is de bijgroei en oogst voor alle plots geschat (tijdelijke en permanente). Dit is een uitbreiding ten opzichte van het MFV, omdat in MFV geen herhalingsopnames beschikbaar waren. De rapportage is in 2014 verschenen. Voor de NBI7 worden de inventarisaties in 2021 afgerond waarna de gegevens worden verwerkt.

Internationale rapportages bosinventarisatie


De NBI7 zal een belangrijke databron zijn voor de volgende internationale rapportages:

  1. VN Klimaatverdrag / Kyoto protocol. Alle landen die het Kyoto Protocol geratificeerd hebben moeten elk jaar een National Inventory Report (NIR) aanleveren. Data uit de bosinventarisaties die hiervoor gebruikt worden zijn de diameter- en hoogtemetingen (hieruit wordt de voorraad koolstof geschat door middel van zogenaamde biomassa expansiefactoren) en dikte van de strooisellaag (voor een schatting van de hoeveelheid koolstof in de strooisellaag). Voor meer informatie over de methodes zie het rapport “National System of Greenhouse Gas Reporting for Forest and Nature Areas under UNFCCC in The Netherlands” van Nabuurs et al. (2005) en “Updates of the Dutch National System for greenhouse gas reporting of the LULUCF sector" van Van der Wyngaert et al. (2007).
  2. Forest Resource Assessment (FRA) van de FAO. De FAO publiceert met enige regelmaat rapporten over de toestand van het bos in de wereld, zoals de Global Forest Resources Assessment 2010. De bosinventarisaties leveren hiervoor de basisinformatie (areaal, voorraad, bijgroei, soortensamenstelling, eigendom, koolstof).
  3. Forest Europe (voorheen MCPFE) publiceert met enige regelmaat rapporten over de toestand van het bos in Europa, zoals State of Europe’s Forests 2011). Data wordt tegelijk met die van de FRA verzameld, maar is een stuk uitgebreider (bijvoorbeeld gegevens per leeftijd- en diameterklasse, en per bostype).