Nieuws

Vidi-subsidie voor WUR-onderzoek naar resistente paprikaplant

article_published_on_label
5 juli 2023

WUR-onderzoeker Karen Kloth kreeg vorige week te horen dat ze een Vidi-subsidie ontvangt. Daarmee zal ze onderzoek gaan doen naar bladluizen op paprikaplanten, op dit moment een groot probleem binnen de paprikateelt. De Vidi-subsidie is een van de drie subsidies (naast Veni en Vici) uit het Talentprogramma van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Allereerst gefeliciteerd! Ben je blij met deze Vidi?

Karen: ‘Ja, uiteraard! Ik hoorde het afgelopen maandag, en ik ben ontzettend blij.’

Waar doe je onderzoek naar?

‘Ik ben gefascineerd door de interactie tussen planten en insecten, en hoe planten zich verdedigen tegen die insecten. Specifiek richt ik me op het gedrag van bladluizen op planten, maar ook op het moleculair verdedigingsmechanisme van planten en de rol van microben hierbij. Bladluizen zijn prikkende insecten en geven ontzettend veel schade doordat ze het suikersap van de plant eten en kleverige druppeltjes uitscheiden, maar ook omdat ze virussen overbrengen op de planten.’

Je Vidi-onderzoek gaat specifiek over de paprikaplant, waarom?‘

Ik heb de paprikaplant als modelsysteem gekozen omdat dit gewas heel relevant is voor de glastuinbouw en de voedselproductie. Daarnaast is het ontzettend vatbaar voor bladluizen en heeft de paprikaplant door decennia veredeling haar natuurlijke resistentiemechanismen verloren.

Het afgelopen jaar is er juist in de paprikateelt een groot probleem bijgekomen. Er is een bladluis gevonden die resistent is voor een veelgebruikte insecticide. In één jaar tijd heeft dit type bladluis vrijwel alle paprikakassen in Nederland overgenomen. De telers zitten met hun handen in het haar. Andere insecticiden zijn namelijk minder effectief. Bovendien willen we in 2030 in Europa het gebruik van insecticiden met 50% terugdringen zodat er minder schadelijke stoffen in de omgeving en het grondwater ophopen.’

Wat gaan jullie onderzoeken?

‘Uitgangspunt is dat we de planten resistenter maken tegen bladluizen en minder afhankelijk worden van insecticiden. We willen de natuurlijke weerbaarheid van de plant vergroten. We gaan aan de slag met de wilde soortgenoten van de moderne paprikaplant. Deze planten hebben nog veel eigenschappen die niet in het gewas terug te vinden zijn.

Ten eerste gaan we dit doen door onderzoek naar de activiteit van plantgenen op celniveau zodra een bladluis in een plant prikt. We gaan kijken welke genen van de paprikaplant verantwoordelijk zijn voor het verdedigingsmechanisme.

Ten tweede kijken we naar het gebruik van natuurlijke bodemmicroben voor het resistenter maken van de paprikaplant. Met die combinatie aan middelen willen we de paprikaplant nog sterker maken.’

Hoe pakken jullie dit aan?

‘We gaan bestaande methoden koppelen aan nieuwe technologie. In ons lab kunnen we zien welke cellen een bladluis aanprikt in de plant. Nu gaan we, met een nieuwe techniek die single-cell RNA sequencing heet, de reactie van die cellen meten. Daar ligt een mooie kans, we kunnen daarmee in heel groot detail zien welke verdediging de plant activeert tijdens een aanval van een bladluis.

Wat betreft de tweede tak van ons onderzoek, richten we ons op nuttige bodemmicroben. Deze bacteriën en schimmels hebben een samenwerking met de wortels van de plant. Zij zorgen voor de natuurlijke resistentie van een plant tegen bovengrondse plagen en ziekten. Daar hebben we al verschillende voorbeelden van gevonden. Dit kun je vergelijken met onze darmflora, zonder darmflora werkt ons immuunsysteem niet.’

Hoe helpt deze Vidi-subsidie jou verder in je onderzoek?

‘Met deze subsidie kunnen we drie onderzoekers aanstellen: twee PhD-studenten en 1 postdoc. Ze zullen elk hun eigen expertise inbrengen en samenwerken in mijn huidige team dat insect-plant-microbe-interacties bestudeert. We hebben ongeveer 5 jaar om verder te komen waarbij ook veredelingsbedrijven Rijk Zwaan, ENZA, KeyGene en biocontrole-bedrijf Biobest betrokken zijn.

Het zal langer dan 5 jaar duren voor er een product op de markt kan komen. Maar om in 2030 oplossingen te hebben, moeten we zo snel mogelijk aan de slag.’