Tweede jaar Robiniagalmug

In de zomer van 2007 werden voor het eerst in Nederland bladgallen van de Robiniagalmug Obolodiplosis robiniae, op Robinia pseudoacacia aangetroffen. De Robiniagalmug komt net als zijn waardplant, oorspronkelijk uit Noord-Amerika.

De gallen werden gevonden in tuinen, lanen en bossen. Het nieuwe verschijnsel was zo massaal aanwezig dat het met één klap in de Insecten Top Tien terechtkwam. De explosie binnen Nederland staat niet op zichzelf. De opmars in Europa begon vermoedelijk in 2003 vanuit Italië. Boomkwekers importeren robinia vanuit Italië omdat de jonge planten in het warme klimaat sneller opgroeien. Dit kan verklaren waarom de galmug zich zo snel in Europa heeft verspreid. Daarnaast kan de kleine galmug zich vermoedelijk ook passief als luchtplankton over grote afstanden verspreiden. De gallen bestaan uit kraakbeenachtige, witgele rollingen van de bladranden.

Binnen de rolling bevinden zich enkele witte larven, vaak samen met oranjegele poppen. De soort heeft zeker drie generaties per jaar. Ook in 2008 – het tweede jaar van de soort in Nederland - was het verschijnsel weer op vele plaatsen opvallend aanwezig. De sierwaarde is wat verminderd maar de boom heeft er niet veel van te lijden.

Daarnaast ook veel Robiniamineermot

Steeds vaker worden mineergangen van de Robiniamineermot Phyllonorycter robiniella, in de bladeren van robinia aangetroffen. Meerdere larvengangen kunnen samenvloeien tot een opvallend sneeuwwitte blaasmijn aan de onderzijde van het blad met daarin larven of poppen. Het oorspronkelijk Noord-Amerikaanse motje dook in Europa voor het eerst op in 1983 bij Basel. In Nederland werden de eerste blaasmijnen in 1998 gevonden. Het motje heeft 2-3 generaties per jaar waarbij de gangen vanaf juni goed zichtbaar zijn. Er kan bladverkleuring en bladval optreden.

Witte blaasmijnen van de Robiniamineermot zitten aan de onderzijde van het blad (foto Leen Moraal)
Witte blaasmijnen van de Robiniamineermot zitten aan de onderzijde van het blad (foto Leen Moraal)