Nieuws

Tussenbedrijfs-transmissiefactor RH geeft inzicht in risico op ziekteverspreiding

article_published_on_label
4 april 2023

De tussenbedrijfstransmissiefactor RH is een waardevolle maat voor het risico op verspreiding van een infectieziekte bij gehouden dieren, blijkt uit het rapport ‘Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijbedrijven’. De opstellers evalueerden RH berekeningen uit de literatuur voor zes ziekteverwekkers waaronder drie zoönotische ziekteverwekkers. “Informatie over de RH-waarden draagt bij aan het beperken preventieve ruimingen bij de bestrijding van een infectie”, aldus epidemioloog Thomas Hagenaars, werkzaam bij Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), onderdeel van Wageningen University & Research.

Risicofactoren

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit neemt in het Nationaal Programma Landelijk Gebied de mogelijke overdracht van dierziekten en zoönosen mee in de beleidsvorming. De adviezen hierover zijn onder andere geformuleerd op basis van het rapport ‘Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijbedrijven’ dat op 30 maart is aangeboden aan de Tweede Kamer. Dit rapport is opgesteld door een werkgroep (zie kader) onder voorzitterschap van professor Dick Heederik van de Universiteit Utrecht.

Monitoring

Sinds 1997 zijn er volgens het eerdere rapport ‘Zoönosen in het vizier’ van de commissie-Bekedam in de Nederlandse veehouderij negen ziekte-uitbraken met een grote impact geweest, waarbij het in drie gevallen om zoönotische ziekteverwekkers ging (overdraagbaar van dier naar mens). “Uitbraken komen niet veel voor, maar de gevolgen zijn potentieel groot, zeker als sprake is van verdere verspreiding in de humane populatie”, stelt de expertgroep. Nederland heeft een goed monitoringssysteem als het gaat om dierziekten en zoönosen, maar niet alle bekende zoönosen worden gevolgd. “Internationaal is men zoekende naar goede methoden om ook onbekende, nieuwe dreigingen goed te monitoren”, stelt de werkgroep.

Transmissiefactor RH

Een belangrijke factor bij het in kaart brengen van een potentieel zoönotisch risico, is de tussenbedrijfstransmissiefactor, de RH-waarde. “Dit is de reproductieratio tussen bedrijven, waarbij de H staat voor ‘herd’ ofwel kudde”, legt WBVR-epidemioloog Thomas Hagenaars uit. Om de verspreiding van een dierziekte tegen te houden, moet de RH-waarde kleiner zijn dan 1. “In dat geval zal de verspreiding uitdoven.” De werkgroep onderzocht de voorspellende waarde van de RH voor de Nederlandse situatie.

Voorspelling

Voor Nederlandse veehouderijbedrijven werd gekeken naar de kans op besmetting van een vatbaar bedrijf door een infectieus bedrijf in relatie tot de afstand tussen beide bedrijven. “Op deze manier kun je voor elk bedrijf een RH-waarde schatten en die op een kaart weergeven. Bij WBVR hebben wij dit gedaan voor alle dierziekte-uitbraken in de Nederlandse veehouderij waarvoor dat kon, en ook voor enkele in het buitenland. Mijn collega Gert Jan Boender heeft hieraan een belangrijke bijdrage geleverd”, aldus Hagenaars. Waar mogelijk werden daarbij ook factoren als diersoort en bedrijfsgrootte meegenomen.

De werkgroep besprak de RH-berekeningen die eerder door WBVR zijn uitgevoerd voor zes verschillende dierziekten in de Nederlandse veehouderij: Q-koorts, SARS-Cov-2 bij nertsen, blauwtong, klassieke varkenspest, mond-en-klauwzeer en vogelgriep. “Voorspellingen voor andere zoönotische pathogenen dan die waarvoor afstandsafhankelijke besmettingskansen zijn vastgesteld, gaan gepaard met onzekerheden”, stelt de werkgroep.

Inzicht Ondanks de nodige kanttekeningen die geplaatst kunnen worden bij de berekende RH, stellen de deskundigen vast dat deze factor nuttig inzicht geeft in het risico op verspreiding van een infectieziekte tussen veehouderijbedrijven. “Hiermee worden potentieel risicovolle gebieden in kaart gebracht op basis van het aantal bedrijven en de bedrijfsgrootte.”

Ruimen voorkomen

Vanuit de overheid bestaat er de wens om bij de bestrijding van infectieziekten geen (preventieve) ruimingen te laten plaatsvinden in de omgeving van een besmet bedrijf. Dit uitgangspunt vloeit voort uit het rapport Bekedam ‘Zoönosen in het vizier’. “Informatie over de RH-waarden kunnen voor een gebiedsanalyse worden gebruikt om aan de voorwaarden uit dit rapport te voldoen.”

Alleen voor Klassieke Varkenspest en Hoogpathogene Vogelgriep is de informatie over de RH-waarden vertaald naar de huidige situatie van bedrijfsdichtheid en -grootte in Nederland. De onderzoekers concluderen dat de bedrijfsdichtheid in de Gelderse Vallei dusdanig groot is, dat ruimen van alleen besmette bedrijven niet voldoende zal zijn om de RH-waarde onder 1 te krijgen en daarmee de ziekte uit te doven. “Ten opzichte van 2003 is het gebied waarvoor dit geldt al aanzienlijk kleiner geworden”, constateert Hagenaars. Dit is met name het resultaat van de afname van het aantal bedrijven in het gebied. “Daardoor is de afstand tussen de bedrijven toegenomen.”

Voor Klassieke Varkenspest geldt dat er momenteel nog meerdere gebieden zijn waarvoor de RH groter is dan 1. Het betreft enkele gebieden in het zuidoosten en een klein gebied in het oosten van Nederland. Ook hier geldt dat deze gebieden qua omvang kleiner zijn dan bij de voorgaande uitbraak (1997). “Vanwege het ontbreken van recente epidemische gegevens zijn de onzekerheden hierbij groter dan bij de berekeningen voor vogelgriep”, legt Hagenaars uit.

Aanbeveling

De onderzoekers concluderen aan de hand van de berekende RH-waarden dat de dichtheid van pluimveehouderijen in een deel van de Gelderse Vallei nog zodanig hoog is dat het ruimen van alleen besmette bedrijven mogelijk onvoldoende is om een vogelgriep-epidemie te laten uitdoven. Voor klassieke varkenspest geldt datzelfde voor de dichtheid van varkensbedrijven in de twee gebieden in het zuidoosten en oosten van Nederland.

“Bij toekomstige uitbraken van dierziekten is het belangrijk zo veel mogelijk data te verzamelen over de omstandigheden, de bedrijven en pathogenen. Op die manier kunnen de modellen verder worden verbeterd”, aldus de werkgroep.

Het rapport is op 30 maart 2023 door minister Piet Adema van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangeboden aan de Tweede Kamer