Interview

‘Verduurzaming kost alle boeren geld, maar kosten verschillen per bedrijfstype’

Maatregelen om de melkveehouderij en akkerbouw te verduurzamen, hebben grote financiële gevolgen voor de boeren. Dat blijkt uit onderzoek van Wageningen Economic Research. Onderzoeker Roel Jongeneel licht toe.

Laten we dit onderzoek vanuit het perspectief van de boeren bekijken. Wat komt er de komende jaren aan maatregelen en plannen op de melkveehouders af die financiële consequenties hebben?

‘Ten eerste de derogatie, de stapsgewijze afname van plaatsingsruimte van organische mest van 230 naar 170 kilo per hectare. Die verlaging leidt tot een groter mestoverschot bij boeren en meerkosten om de mest af te voeren. Die meerkosten kunnen oplopen tot duizenden euro’s per jaar.

Ten tweede is de hectaretoeslag voor melkveehouders vanuit het Europees landbouwbeleid (GLB) verlaagd. Die verlaging bedraagt, afhankelijk van het bedrijf, zo’n 5.000 a 15.000 euro per jaar. De melkveehouders kunnen een deel van die verlaging via een eco-toeslag terugverdienen, maar in eerste instantie is dit een financiële tegenvaller.

Ten derde hebben we maatregelpakketten doorgerekend die de melkveehouders kunnen doorvoeren om de emissies van stikstof, broeikasgassen en nitraat te verlagen. Dan gaat het om maatregelen zoals gebruik van eiwitarm voer, meer weidegang, mest verdunnen, toevoeging van additieven aan het voer en mestvergisting. Allemaal maatregelen die werken, maar ze kosten geld. Daarbij hebben we voor meerdere bedrijfstypen een ontwikkelpad met maatregelen doorgerekend. Zo is er een ontwikkelpad met maatregelen voor een gangbaar extensief bedrijf dat wil omschakelen naar biologisch en een ontwikkelpad voor intensieve melkveehouders die onder meer investeren in stalsystemen om aan de stikstof- en klimaateisen te voldoen. Voor elk geselecteerd ontwikkelpad rekenen we de financiële consequenties uit.

Ten vierde hebben we gekeken naar subsidies voor duurzame landbouw. Zo kunnen de melkveehouders investeren in agrarisch natuurbeheer, houtwallen, waterpoelen, bescherming van weidevogels en een kruidenrijk grasland. Dat kost geld, maar de boeren krijgen daar een vergoeding voor vanuit het Europees landbouwbeleid en de nationale regeling voor agrarisch natuurbeheer. Punt van aandacht hier: er is momenteel te weinig budget voor deze regelingen.’

Hoe werken de derogatie en maatregelpakketten door in het inkomen van de melkveehouders?

‘Dat hangt van het bedrijfstype af. We onderscheiden 9 bedrijfstypen. Grofweg maken we onderscheid tussen grondsoorten (veen, zand en klei), we onderscheiden intensieve en extensieve bedrijven en we kijken naar de omvang van het bedrijf: groot of klein. Het ene bedrijfstype heeft een veel groter inkomensverlies door de maatregelen als de andere. De inkomensverliezen lopen uiteen van 28% tot 200%.’

Wat betekent een inkomensverlies van 200%?

‘Stel even dat een gemiddeld melkveebedrijf 80.000 euro per jaar verdient. Een inkomensverlies van 200% betekent dan dat dit bedrijfstype na doorvoering van alle maatregelen uitkomt op een verlies van 80.000 euro per jaar. Kortom: dat is einde bedrijf. Andere bedrijfstypen hebben een inkomensverlies van 30%, die gaat er in dit voorbeeld zo’n 25.000 euro per jaar op achteruit.’

Wat verklaart die grote variatie?

‘Hier speelt de extensivering een belangrijke rol. Je kunt op twee manieren extensiveren. Je kunt minder koeien per hectare houden, dus je verkoopt koeien, maar dan neemt je inkomen enorm af, tot wel 200%. De tweede optie is: je houdt het aantal koeien en je pacht extra land, zodat je evenveel koeien op meer hectare grond houdt. Dat leidt, grofweg, tot een inkomensverlies van tussen de 30% en 50%.’

Waarom is dat verschil zo groot?

‘Het punt is: als je 80 koeien hebt, heb je waarschijnlijk zo’n 60 koeien nodig om uit de kosten te komen en met de laatste 20 koeien verdien je je geld. Als je er 30 moet wegdoen, ga je zwaar verlies draaien. Vanuit natuur- en milieuoogpunt zou het goed zijn als iedere melkveehouder de veestapel met 20% verlaagt, maar voor het verdienvermogen is het funest. De andere optie, grond aankopen, heeft echter ook een probleem: is die grond wel beschikbaar?’

Hoe pakt deze rekensom uit voor melkveehouders die al extensief en behoorlijk duurzaam werken?

‘De extensievere boeren komen relatief gunstiger uit de berekeningen. Ook zij moeten nog maatregelen nemen om de emissies van stikstof en methaan naar beneden te brengen en als ze in veenweidegebied boeren, krijgen ze te maken met de effecten van verhoging van het grondwaterpeil en de invoering van bufferstroken om de uitspoeling van meststoffen naar het oppervlaktewater tegen te gaan. We komen uit op een inkomensverlies in de range van 25% tot 50% voor deze categorie boeren.’

Welke opties hebben melkveehouders dan, kijkend naar deze rekensommen?

‘Dat de veestapel moet krimpen om de stikstof- en klimaatdoelen te halen, staat wel vast. Deze studie laat zien dat we dan niet met de kaasschaaf op elk bedrijf bijvoorbeeld 20% minder koeien moeten realiseren. Dat is economisch niet te doen, dan gaan die boeren failliet. Het is beter als 20% van de bedrijven helemaal stopt en dat hun land daarna wordt opgekocht door de blijvers. Dan zijn de inkomenseffecten gunstiger, hoewel nog steeds behoorlijk negatief.’

Hoe kan de overheid dit proces faciliteren?

‘Ten eerste: de huidige patstelling rond stikstof is zeer ongunstig. Zolang er geen beleid is, ligt de transitie en sanering stil, want als een boer nu wil stoppen dan kunnen de buren zijn bedrijf niet kopen; geen bank financiert die koop, gelet op de onduidelijke toekomst.

Ten tweede: de overheid kan een uitkoopregeling opstellen om ruimte voor andere bedrijven te creëren om te extensiveren. Dan maakt het eigenlijk niet uit welk bedrijf wordt opgekocht – piekbelaster of niet. Maar wij hebben in deze studie niet naar dit instrument gekeken.

Waar we wel aan hebben gerekend, zijn marktinstrumenten. Stel: je maakt afspraken met de supermarkten over een nieuwe duurzaamheids-standaard, waardoor de melkveehouders een hogere melkprijs krijgen. We hebben berekend dat er een prijsstijging van circa 18% nodig is om het inkomensverlies te compenseren. Dat zal zomaar niet gebeuren, want dan moeten ketenpartijen, waaronder de retail, het eerst eens worden en de mededingingsautoriteit moet zo’n duurzaamheidsinitiatief ook nog goed vinden. Maar een deelbijdrage vanuit de markt en consument, zeg van 9% is misschien wel mogelijk.’

Daarnaast kan de overheid subsidies geven op niet-productieve investeringen. Denk in dit geval aan bijvoorbeeld stalsystemen die ammoniak en methaan wegvangen. De overheid kan tot 65% van de kosten vergoeden. Dat is een bestaande regeling, er is dan alleen meer budget nodig.’

Verder zijn er de ecosysteemregelingen. We hebben een aantal, die kunnen zo’n 20% van het inkomensverlies dekken, maar dan moet de overheid deze subsidiepot vergroten.

En als laatste kan de overheid zorgen voor afwaardering van grond. De overheid kan grond van stoppende boeren kopen, die afwaarderen en dan onder voorwaarden aanbieden aan blijvende boeren. Daarmee kun je niet het hele inkomensverlies compenseren, maar het kan meespelen in het totaal. Je kunt aan meerdere knoppen draaien om boeren te compenseren, en je kunt per gebied en per bedrijfstype kijken welke combinatie van maatregelen het beste uitpakt.’

Hoe zit het met de bijdrage van de banken?

‘Dat hebben we als een marktinstrument meegenomen in onze studie. Banken kunnen aantrekkelijke leningen aanbieden als boeren willen verduurzamen. Wij hebben gerekend met een rentekorting, maar die is klein en ook nog vaak tijdelijk. Dat lost vrijwel niets op, kijkend naar de problematiek. Als de banken onderdeel van de oplossing willen worden, moeten ze écht met iets beters komen.’

Dan naar de akkerbouw. Hoe werken de derogatie en maatregelpakketten door voor de akkerbouwers?

‘De gevolgen voor de akkerbouw zijn minder heftig dan voor de melkveehouders.

Ten eerste: de derogatie leidt tot meer rundveemest op de markt. Akkerbouwers krijgen geld toe als ze mest afnemen en ze kunnen – kijkend naar stikstof en fosfaat – meer rundveemest kwijt dan varkensmest. Dus ze verdienen zelfs aan het verlies van de derogatie.

Ten tweede: die winst zijn ze weer kwijt door de nitraatrichtlijn en het daarbij behorende Actieplan. De stikstofnormen voor bouwland gaan omlaag en ze moeten bufferstroken zonder bemesting inrichten, om uitspoeling van nutriënten naar het oppervlaktewater te voorkomen.

Ten derde: ze moeten meer rustgewassen verbouwen, wat ten koste kan gaan van de teelt van aardappels en suikerbieten. En ten vierde: ze moeten de chemische gewasbeschermingsmiddelen flink reduceren, wat leidt tot lagere en meer onzekere opbrengsten per hectare.'

Hoe pakken die maatregelen financieel uit?

‘Ook hier maken we weer onderscheid tussen bedrijfstypen en kijken we naar verschillende pakketten aan maatregelen voor de transitie naar een duurzame akkerbouw. Die pakketten zijn opgesteld door het ministerie van LNV en wij rekenen door. Het zwaarste pakket gaat uit van 50% rustgewassen en een forse extensivering van het bouwplan. Dat leidt tot een inkomensverlies van zo’n 60%. Dat hakt er dus fors in, maar eerlijk gezegd vind ik dat zware pakket - bezien vanuit de opgaven voor stikstof en broeikasgassen - niet zoveel bijdragen. Ik denk dat bij de akkerbouw gedeeltelijke extensivering in combinatie met reductie van chemische gewasbescherming al veel kan bijdragen. Dat is al realiseerbaar bij een aanzienlijk lager inkomensverlies van tussen de 15% en 30%, afhankelijk van het bedrijfstype.’

Kan de overheid dit verlies compenseren?

‘Ja, vooral de eco-regelingen bieden soelaas hier, maar dan moet er wel voldoende budget zijn om de aanvragen in te willigen. Er zijn veel zorgen in de akkerbouw over de afbouw van de chemische gewasbescherming, ook al omdat er soms nog geen goede alternatieven zijn. Dat vraagt om een forse omslag en heeft zeker effect op de opbrengsten. Ik ben daarin niet de expert, maar denk dat er veel haalbaar is. De ervaring die we in de veehouderij hebben gehad met het terugdringen van het antibioticagebruik stemmen me ook wat dit betreft positief’.