Dieren centraal bij dierproeven van WUR

Wageningen University & Research doet onderzoek met dieren, om antwoorden te vinden op vragen die leven in de samenleving of belangrijk zijn voor een duurzame toekomst. Dierproeven gebeuren alleen als het echt niet anders kan. Maar welke dierproeven doet WUR? En hoe ziet de toekomst van dierproeven aan WUR eruit?

Niet elk onderzoek met dieren is voor de wet een dierproef. Als het onderzoek voor het dier minimaal net zo vervelend is als het inbrengen van een naald, dan is het een dierproef. Bij steeds meer onderzoeken is het ongerief voor het dier echter te verwaarlozen. Bij onderzoek met camera’s in de stal ondervinden de dieren bijvoorbeeld helemaal geen hinder. Het onderzoek dat wél valt onder de noemer dierproeven is breder dan vaak gedacht. Zijn de volgende stellingen over dierproeven bij WUR waar of niet waar?

1. WUR gebruikt muizen en ratten voor de meeste dierproeven

NIET WAAR, bij slechts 3% van de dierproeven bij WUR gaat het om muizen en ratten. Daarnaast doet WUR onderzoek met landbouwhuisdieren, huisdieren en wilde dieren. Driekwart van de dierproeven die WUR uitvoert is gericht op bescherming van diersoorten en soms is dat een wettelijke taak. Ook doet WUR veel onderzoek om vispopulaties te monitoren. Daarom vormen vissen het grootste aantal proefdieren.

2. Dierproeven bij WUR zijn niet alleen voor de gezondheid van mensen

WAAR, een klein gedeelte is onderzoek naar ziekten bij mensen, zoals naar obesitas en hart- en vaatziekten, en naar voedselveiligheid. Andere belangrijke doelen zijn dierwelzijn en diergezondheid, duurzame voedselproductie en duurzaam beheer van de leefomgeving. Denk aan het volgen van (roof)vogels met GPS-zenders om de invloed van windmolens en het risico op botsingen te bepalen. Dit soort onderzoeken naar vee en wilde dieren mag alleen in de lagere categorieën van ongerief vallen, in tegenstelling tot medisch onderzoek.

3. Onderzoek met dieren bij WUR vindt vooral plaats in het lab

NIET WAAR, dit onderzoek gebeurt ook op andere plekken. Op de boerderij, zoals bij het innovatiecentrum Dairy Campus, blijven de dieren in hun eigen omgeving of gaan direct weer terug naar hun groep. Wilde dieren krijgen een zender om of de onderzoeker neemt een klein DNA-monster af. Daarna gaan de dieren direct terug de natuur in. WUR hanteert dezelfde standaarden in binnen- en buitenland, ook als wetten ontbreken. Honden en katten blijven vaak thuis en de baas helpt met het uitvoeren van het onderzoek. Dit laatste valt niet onder de noemer dierproeven.

4. Veel proeven met landbouwhuisdieren bij WUR hebben enkel een economisch doel

NIET WAAR, dat past niet bij de doelen van WUR. Meestal draaien de proeven om
aspecten van gezondheid, welzijn, milieu en leefomgeving. Onderzoek in de
veehouderij gaat bijvoorbeeld over de verteerbaarheid van voeding of de impact van veehouderij op het milieu. Ook werkt WUR aan het ontwikkelen van nieuwe
houderijsystemen die bijdragen aan een dierwaardige en duurzame
voedselproductie.

5. In de toekomst zijn dierproeven bij WUR niet meer nodig

(waarschijnlijk) NIET WAAR, maar dat is natuurlijk wel het streven via de 3 V’s: vervangen, verminderen en verfijnen.  De ontwikkeling van nieuwe technieken gaat snel en maakt het onderzoek steeds minder belastend voor het dier. Steeds vaker hoeven onderzoekers geen dieren meer aan te raken, zoals bij het vaststellen of bepaalde diersoorten in een beek of meer voorkomen. Voor het ontwikkelen van alternatieven als organoïden (mini-orgaantjes) en computermodellen zijn soms tijdelijk meer dierproeven nodig. Het moet namelijk wel zeker zijn dat de resultaten even betrouwbaar zijn als bij onderzoek met het dier. Daarnaast blijven er waarschijnlijk ook onderzoeksvragen die alleen te beantwoorden zijn door onderzoek te doen met dieren.

In Nederland is WUR de één van de weinige universiteiten die vooral onderzoek doet voor het dier of het ecosysteem zelf. Het onderzoek varieert van fundamenteel tot toegepast en bovendien komen allerlei expertises bij elkaar: fysiologie, (cel)biologie, voeding, genetica, milieu, gedrag en ecologie. Daardoor zijn projecten te combineren. Zo kan WUR nog meer werk maken van vervanging, vermindering, en verfijning tegelijk waardevolle kennis blijven verzamelen over het dier en zijn omgeving!