De agrosector: van productie naar innovatie

Door de economische crisis, geopolitieke spanningen en dierziekten staan delen van de Nederlandse land- en tuinbouwsector onder druk. Om veerkrachtig te blijven moet de sector, van oudsher sterk gericht op de export, nog meer inzetten op innovatie en op toegevoegde waarde. Dat betekent ook dat de partijen in de ketens waar het slecht gaat het over een andere boeg moeten gaan gooien. Dat betoogt Laan van Staalduinen, directeur van het economisch onderzoeksinstituut LEI Wageningen UR.

De Nederlandse agrosector leverde in 2012 ruim € 45 miljard op: 8% van het bruto nationaal product. Door de sterke inzet op export is Nederland nu de tweede exporteur van agrarische producten ter wereld. Dat is deels te danken aan de status als doorvoerland; we verdienen steeds meer aan de bewerking en doorvoer van geïmporteerde grondstoffen. Ook vormt de Nederlandse agrarische sector een innovatielaboratorium en dient ze als showroom voor de exporteurs van machines, uitgangsmaterialen en kennis. Vanwege strengere milieueisen ontwikkelen Nederlandse kassenbouwers bijvoorbeeld de meest efficiënte en duurzame kassen voor de glastuinbouw ter wereld.

Desondanks verkeren delen van de agrarische sector in zwaar weer. Met name de glastuinders, pluimvee- en varkenshouders moeten klappen opvangen. Dat komt door de nasleep van de economische crisis, dierziekten als de vogelgriep en geopolitieke spanningen, zoals het conflict in de Oekraïne dat leidde tot de Russische handelsboycot. Een klein verlies aan afzet kan voor een individuele producent meteen tot een behoorlijke omzetdaling leiden.

Duurzamer

Na de Tweede Wereldoorlog heeft Nederland - mede onder invloed van het GLB - de uitdagingen binnen de landbouw beantwoord met intensivering en schaalvergroting. Door de druk op het milieu, het beperkt beschikbare land en de verminderde maatschappelijke acceptatie zijn de grenzen van die intensiveringsstrategie in zicht gekomen. Tegenwoordig richt de agrosector zich niet meer alleen op méér productie, maar ook op kwalitatief betere en duurzamere productie.

De agrarische sector raakt binnen Europa steeds meer verweven. Van onze export van agrarische producten is 80% voor de Europese markt bestemd. Misschien wordt het tijd om Europa als onze thuismarkt te gaan zien. Producten die in Nederland minder toegevoegde waarde hebben, zoals varkensvlees en consumptieaardappelen, kunnen misschien op de langere termijn elders binnen de EU rendabeler worden geproduceerd, bij voorkeur onder Nederlandse regie en met Nederlands uitgangsmateriaal en kennis.

Als Nederland nog sterker inzet op innovatie en dus voorblijft op andere landen, verdienen we meer. Onze eigen agrarische sector profiteert daarvan, en tevens draagt het bij aan de export van onze kennis, machines en uitgangsmaterialen. Het werkt dus twee kanten op: innovaties leiden tot succes en een succesvolle agrosector levert nieuwe innovaties op. In 2012 voerde 13,9 % van de land- en tuinbouwbedrijven een vernieuwing op het bedrijf door. Deze innovaties lopen uiteen van nieuwe soorten in de bloementeelt en glastuinbouw tot duurzaam energiegebruik, betere stalsystemen en GPS-gestuurde landbouwmachines. Gemiddeld zijn de vernieuwende agrarische bedrijven ongeveer anderhalf keer zo groot en behalen ze iets betere financiële resultaten.

Kijkend naar de cijfers en trends van sectoren zoals glastuinbouw en varkens zouden deze sectoren zeer klein kunnen worden als er niets wijzigt aan de omstandigheden. Dat heeft grote gevolgen voor het hele agrocomplex. Denk hierbij aan toeleveranciers, de verwerkers, logistiek en kennisinstellingen. Theoretisch heeft de grootte van een sector of agrocomplex een tipping point, een kantelpunt, om innovatief te zijn en voorop te blijven lopen in de wereld. Waar ligt dit punt?

Als we bovenstaande op ons in laten werken dan leidt dit tot de volgende gedachte: in Nederland is alleen nog ruimte voor primaire productie die innovatief is, waarbij  innovatie niet zonder productie van enige omvang kan.

Innovatie afdwingen

Een belangrijke voorwaarde voor innovatie is, naast voldoende kapitaal, de organisatie en samenwerking binnen de  keten van boeren, verwerkende bedrijven en afnemers. Ketens met een duidelijke regie en goede afspraken tussen de schakels, bieden de beste kansen. Bedrijven en instellingen in de toelevering en zakelijke dienstverlening kunnen in concurrentie meerdere ketens bedienen. Ook de overheid kan innovatie stimuleren door wet- en regelgeving en financiële impulsen. Daarnaast is het maatschappelijke debat onmisbaar. De roep om verandering, bijvoorbeeld om duurzamere productiesystemen, kan immers innovatie afdwingen. De consument kiest als laatste schakel in de keten uiteindelijk wat in de winkelwagen ligt. Daar zal meer aandacht voor moeten zijn. Zo komen we tot een agrosector die zich gedragen weet door de politiek en de samenleving en ook een belegde boterham kan verdienen.

We hebben nog veel vragen, maar het is duidelijk dat het accent binnen de Nederlandse agrosector nog nadrukkelijker op innovatie in brede zin (meer met minder én betere organisatie van ketens) moet komen te liggen. Dan behouden we niet alleen onze voortrekkersrol in de wereld, maar stimuleren ook een duurzamere voedselproductie en consumptie.

Dit artikel is geschreven op basis van Het Grote Agrodebat, januari 2015, georganiseerd door LEI Wageningen UR.