Nederlandse vissers werken al 10 jaar nauw samen met de wetenschap

Samenwerken vergroot de legitimiteit van het visserijbeleid en is effectiever dan meer controle.

door Marloes Kraan, Projectleider van de Nederlandse casestudie in GAP2 en van de kabeljauwmonitoring en gepromoveerd in 2009 op de rol die vissers in visserijbeheer spelen

Met plezier las ik donderdag 13 september in Trouw een artikel over de Noorse referentievloot ("Nog geen liter diesel voor 20 kilo vis"), waarin één van de Noorse vissers vertelde over zijn samenwerking met Noorse onderzoekers om meer gegevens beschikbaar te maken voor visserijonderzoek.

Deze samenwerking tussen vissers en onderzoekers is in Europa niet beperkt tot Noorwegen. Al sinds een aantal jaar wordt er in zeker 11 landen nauw samen gewerkt in diverse projecten, zoals te zien is in het Europese GAP2 onderzoek (www.gap2.eu). Zo zijn vissers en wetenschappers in Spanje samen kaarten aan het maken van visserijgronden die ook een belangrijke natuurwaarde hebben. In Denemarken zijn wetenschappers samen met vissers een lange termijn beheerplan aan het ontwikkelen voor het beheer van de haring, en werken in Engeland krabben vissers samen met wetenschappers aan een methode om hun visserij te verduurzamen op basis van hun eigen kennis in combinatie met wetenschappelijke kennis.

Ook in Nederland wordt al 10 jaar intensief samengewerkt. IMARES (een instituut, gespecialiseerd in zee- en kustonderzoek) heeft kort geleden een overzicht gemaakt van vissersschepen die mee werken aan wetenschappelijk onderzoek en kwam op een totaal aantal van 153 schepen (25% van de vloot!). Het zijn schepen met uiteenlopende vistuigen, vissend op schelpdieren, garnalen, kreeften, Noorse kreeftjes, krabben of vissen. Sommige schepen werken zelfs mee aan meerdere onderzoeken tegelijk. Voorbeelden van onderzoek zijn: bestandsopnamen met bedrijfsschepen voor schelpdieren of platvis, zelfbemonstering van discards, gebruik van akoestische gegevens van trawlers voor bestandsschattingen, kenniskringen en vistuiginnovaties.

Nederland heeft net als Noorwegen een aantal jaar (2002-2007) een referentievloot gehad. Vissers hielden toen gedetailleerd hun vangsten bij zodat wetenschappers een veel beter zicht kregen op de variatie in vangsten. Op welke plekken op de Noordzee vang je in welke tijd van het jaar meer of minder discards (vis die weer overboord gezet wordt)? Een beter inzicht in die variatie is nodig om het beheer van de visserij te verbeteren.

Om die reden werken, sinds 2009 Nederlandse vissers ook mee met het verzamelen van discardsgegevens. Elke vrijdag worden in alle havens van Nederland monsters (delen van de vangst) opgehaald door wetenschappers van IMARES, die de vissers uit hun vangst hebben gehaald. Die monsters worden geanalyseerd door de wetenschappers, waardoor er een scherper beeld ontstaat van de vangstsamenstelling. Doordat vissers deze monsters nemen, kan er veel meer informatie verzameld worden, dan als er een wetenschapper mee aan boord gaat om die waarneming te doen. Zulke waarnemersreizen zijn zeer kostbaar en leveren daarom op de lange duur minder informatie op dan als er met vissers wordt samengewerkt.

De onderzoekssamenwerking vindt plaats met steun van de Nederlandse overheid, omdat ook zij heeft ingezien dat nauwere samenwerking tussen vissers en wetenschappers leidt tot betere kennis, betere communicatie maar ook tot een betere legitimiteit van het visserijbeheer. En uiteindelijk is het de mate van legitimiteit van het beheer, zowel bij de samenleving als bij de visserijsector, wat beheer tot succes maakt. Het is te hopen dat bij de herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de EU, wat nu in volle gang is, dit inzicht centraal staat. De neiging bestaat namelijk om in te zetten op meer regels en meer controle (zoals het cameraproject en de discardban); terwijl dat vaak niet een verbetering laat zien. Ook is het voor de Nederlandse visserij, gezien de goede staat van veel visbestanden in de Noordzee (zoals schol, tong, makreel, haring) niet nodig.